Toegankelijkheid
35
Toegankelijkheid
Algemene informatie
TOEPASSINGSPRINCIPES
PODOTACTIELE SPIJKERS
Bovenaan de trap moet op een
afstand van 0,50 m van de eerste
trede een voorziening op de grond
zijn aangebracht om de aandacht te
verhogen met een visueel en tactiel
contrast.
STROKEN VOOR
AANTREDES
De eerste en laatste trede
moeten voorzien zijn
van een aantrede van
minstens 10 cm hoog en
visueel contrasterend met
de trede.
ENTREEMATTEN
Besluiten van 1 augustus 2006 zoals gewijzigd,
art 9 (ERP) en 8 (BHC) De bovenop gelegde of inge-
bouwde matten:
• moeten voldoende hard zijn om het verschuiven van
zetels niet te hinderen.
• mogen geen verhoging van meer dan 2 cm veroor-
zaken.
• De vloer moet niet-los, antislipbestendig, niet-
weerkaatsend en zonder obstakels voor wielen zijn.
PODOTACTIELE TEGELS
SIGNALISATIE
BRAILLE
HANDRELING
TRAPNEUZEN
Op elke traparm van
minstens 3 tredes moet
op een afstand van 0,50m
van de eerste trede een
voorziening op de grond
zijn aangebracht om de
aandacht te verhogen
met een visueel en tactiel
contrast.
Elke trap die 1,20 m of langer
is moet aan beide kanten
voorzien zijn van een hand-
reling.
De handreling moet op een
hoogte van 0,80 tot 1 m
gemonteerd zijn.
Ze moeten:
• in een contrasterende
kleur zijn
• slipbestendig zijn
• zonder randen zijn
STROKEN VOOR
PLAATSAANDUIDING
VENSTERS
STROKEN VOOR
GELEIDING
Om een oriëntering mogelijk
te maken, moet de routeaan-
duiding een viseel en tactiel
contrast vormen (70% ver-
schil tussen de ondergrond
en de routeaanduiding).
Verschillende vorm afhan-
kelijk van het type openbaar
gebouw.
Het wordt aangeraden om binnen 2
horizontale stroken van 5 cm breed
op een hoogte van 1,10 m en 1,60 m
aan te brengen.