ROMUS Catalogue - page 39

Toegankelijkheid
37
Toegankelijkheid
Algemene informatie
REGLEMENTEN INZAKE TOEGANKELIJKHEID PBM-PBZ
GELEIDING - RICHTINGSAANWIJZING
3
3.1
Om een oriëntering mogelijk te maken, moet de richtingsaanwijzing een viseel en tactiel contrast vormen (70 % verschil tussen de ondergrond
en de richtingsaanwijzing).
3.2
De norm NFP 98-352 maakt een onderscheid tussen verschillende soorten stroken afhankelijk van de montageplek:
• Model 1 >
aan de buitenkant van openbare gebouwen van alle categorieën en aan de binnenkant van openbare
gebouwen van de categorieën 1 en 2 (bestaat met 3 of 4 ribben in reliëf)
• Model 2 >
aan de binnenkant van openbare gebouwen van de categorieën 3 en 5 (bestaat met 3 of 4 ribben in
reliëf)
• Model 3 >
stroken met ‘fijne ribbels’ zijn ook mogelijk in het interieur van openbare gebouwen van de categorien 3
tot 5 op gladde vloeren want ze kunnen worden opgemerkt door de trillingen die ze veroorzaken bij het vegen van
de blindenstok
3.3
Andere kenmerken:
- Om detecteerbaar te zijn moet de geleiding langer dan 2 m zijn.
- Bij voorkeur worden richtingswijzigingen van 90° of 45° gebruikt.
- Tussen elke strook van een meter moet een afvoerruimte van max. 3 cm worden gelaten.
- De laatste geleidestrook stopt op 70 cm van het eindpunt, zodat de persoon de tijd heeft te stoppen nadat hij of zij
het einde van de strook heeft opgemerkt
- Bij het kruisen van stroken moet een lege vierkant van 70 cm worden gelaten.
- A un croisement de bandes, il faut laisser un carré vide de 70 cm.
4.4.
De
eerste en laatste tredes
moeten voorzien zijn van een
aantrede van minstens 10 cm
hoog en visueel contrasterend met
de trede zijn.
4.2.
Op elke traparm van minstens 3 tredes moet
een op een
afstand van 0,50 m van de
eerste trede
een voorziening op de grond
zijn aangebracht om de aandacht te verhogen
met een visueel en tactiel contrast.
4.3.
De trapneuzen moeten voldoen
aan de volgende vereisten:
- visueel
contrasterend zijn
ten opzichte van de rest van de
trap;
- slipbestendig
zijn;
-
vrij van randen zijn
vooruitstekend ten opzichte
van de aantrede.
50 cm
4.1.
De aandachtsverhoging van een persoon met beperkt zicht kan worden bereikt met
behulp van verschillende middelen of voorzieningen, meer bepaald een eenvoudige
wijziging in de textuur van de vloerbekleding. De
norm Afnor NFP 98-351 definieert
een type aandachtsstrook
die verplicht moet worden aangebracht op de randen van
perrons en op de stoepverlagingen aan oversteekpunten met voetgangersbescherming.
Als een bouwmeester beslist om de bovenkant van een trap van minstens 3 tredes te
voorzien van een aandachtsverhoging,
dan is het belangrijk dat de uitvoering daarvan
overeenstemt met de norm.
TREDES VAN EEN TRAP
4
Aandachtstrekkende podotactiele spijkers
PODOTACTIELE TEGEL
De trap moet, ongeacht het ontwerp, voorzien zijn
van een
handreling aan beide kanten.
De minimumbreedte tussen de handrelings moet
1,20 m zijn.
Elke handrelilng moet aan de volgende vereisten voldoen:
• gemonteerd zijn op een hoogte tussen
0,80 m en 1
m. Als een borstwering fungeert als handreling, dan
moet deze echter om veiligheidsredenen voldoen aan de miminumhoogte voor borstweringen.
• horizontaal een trede langer zijn dan de eerste en de laatste trede van elke traparm, zonder een obstakel
te vormen voor het horizontale verkeer.
• continu, onflexibel en gemakkelijk vast te grijpen zijn.
• met de steunmuur contrasteren dankzij een speciale verlichting of een visueel contrast.
HANDRELING
5
1...,29,30,31,32,33,34,35,36,37,38 40,41,42,43,44,45,46,47,48,49,...276
Powered by FlippingBook